Sint Maarten en de bedelaar

Sint Maarten en de bedelaar

Stil!.......... Wanneer je goed luistert hoor je paardenhoeven. Ja hoor, er rijdt een groepje Romeinse soldaten door het land. Door Gallië.  Het is winter, heel erg koud, de grond is ijzig en het wordt al donker. De ruiters hebben zeker haast, want ze rijden flink door.

Voorop rijdt Martinus; hij is legerofficier. Eigenlijk wilde hij helemaal niet in het leger gaan, maar zijn vader diende in het leger van de keizer en dus moest de zoon dat ook doen. Zo ging dat vroeger. Martinus hield niet van het soldatenleven, hield niet van de baas spelen. Liever sprak hij met de mensen en verzorgde hen.

'Schiet op Martinus!' , roept één van de ruiters, 'ik zie de stad Amiens in de verte, laten we zorgen dat we voor het donker binnen de stadspoort zijn'.  De ruiters geven hun paard de sporen. Maar Martinus wil niet zo hard rijden. De grond is ijzig glad en hij is bang dat zijn paard zal uitglijden. 'Ga maar vast vooruit' roept hij, ik doe het rustig aan en zie jullie wel in de herberg'. 

Precies op tijd komt Martinus bij de stadspoort aan. Nog even en de poort gaat dicht. Rustig wil hij naar binnen stappen, maar dan houdt hij zijn paard in.  Wat is er aan de hand?  

Martinus ziet in een hoekje bij de poort een bedelaar staan. Hij heeft maar weinig kleren aan en staat te rillen van de kou. ' Helpt u mij alstublieft' , vraagt de arme man aan de voorbijgangers. Maar niemand kijkt naar hem om.

Martinus vindt dit heel erg. Wat onmenselijk. Hij wil de man graag helpen, maar hij heeft niets meer om weg te geven. Geen geld, geen voedsel. Plotseling heeft hij een idee. Zijn mantel! Die kan hij toch weggeven!  Maar niet helemaal, want dan krijgt hij het zelf te koud. Dan pakt hij zijn zwaard en voor de ogen van de verbaasde mensen, snijdt hij zijn mantel doormidden.

'Hier, pak aan, dan krijg je het wat warmer' . De bedelaar kijkt verrast op en blij gaat hij er vandoor.

Martinus heeft nog maar een halve mantel om. Dat ziet er gek uit. Zeker voor een Romeins officier. De mensen om hem heen lachen hem uit en roepen:  'wat zonde' en 'wat een dwaas'  .

En Martinus?

Hij trekt zich er niets van aan. Hij voelt zich warm van binnen. Hij rijdt door naar de herberg en denkt:  'het is goed om te delen, ik zou willen dat iedereen dat zou doen'.